Poging tot brandstichting

Marinus van Zuilen (Wamel, 28 april 1878 – Venraij, 27 september 1936) was op een dag zomaar aan het werk gegaan in de werkplaats van klompenmaker Leendert Littel (1882-1966) in Sliedrecht. Littel hield hem in dienst, omdat hij goed werk deed. Van Zuilen dronk echter nogal veel. In een dronken bui viel Van Zuilen op een nacht in juli 1913 een van zijn medeknechten aan en dreigde het huis in brand te steken. De zaak werd twee maanden later, op 8 september, voor de rechtbank in Dordrecht behandeld.

“Men meldt uit Sliedrecht aan de Dordt. Ct: Maandag morgen, met den trein van 12 uur is zwaar geboeid naar Dordt overgebracht een zich noemende W. van Zuilen, 35 jaar, vermoedelijk afkomstig uit Leeuwen (Gelderland). Omtrent de aanleiding van zijn gevangenneming vernemen we het volgende: Van Z. schijnt een zwervend persoon te zijn. Sedert 4 weken is hij in dienst bij de klompenmaker L. van Littel, te Sliedrecht. Hij maakte veel misbruik van sterken drank. Zoo moet o.a. geconstateerd zijn dat hij te dezer plaatse in 11 minuten 14 borrels naar binnen werkte. Desniettenim was hij een uitstekend vakman.
Zaterdag avond kwam hij dronken thuis; Van Littel was nog op; twee knechts lagen reeds ter ruste. Hij gebruikte tamelijk kalm zijn brood met melk en uitte eenige dronkemanspraat. Onder meer zei hij: “Ik ga weg. Ik kan 3 centen per uur meer verdienen. Ik heb geen hekel aan jou”, doch bleef overigens rustig, daar v. L. overal ja op zei.

Na “wel te rusten” gezegd te hebben, ging hij naar boven, waar hij naast een der knechts moest slapen. Nauwelijks boven gekomen, begon hij vreeselijk te roepen en sprong op een gegeven oogenblik gekleed op bed. Hij pakte zijn slaapkameraad bij de keel en vroeg hem om een rijksdaalder, met bedreiging van worging. De knecht wist zich van zijn aanvaller te ontdoen met behulp van zijn kameraad. Van Zuilen heeft toen lucifers aangestoken, en deze brandende her- en derwaarts geslingerd. Een matras vatte vuur, doch werd spoedig gebluscht. Beneden gekomen, ging van Zuilen naar de werkplaats, waar hij met scherpe gereedschappen dreigde. Een bodem-mes werd hem door v. L. afgenomen.

Nader vernemen wij nog, dat van Z. vóór hij dronken was, een kind beneden 16 jaar uitgestuurd heeft om een flesch sterken drank en twee doosjes lucifers te halen. De lucifers zijn verstrekt, de drank niet. Verder heeft v. Z. uitgelaten, dat hij uit Duitschland is gevlucht, wijl hij daar 1 1/2 gevangenisstraf te goed had. Vermoedelijk heeft de justitie een gevaarlijk individu te pakken.”

Uit Amersfoortsch Dagblad / De Eemlander, 16 juli 1913.

Poging tot Brandstichting enz.

De 35-jarige klompenmakersknecht Marinus van Z., te Sliedrecht, thans te Dordrecht gedetineerd, had een week of drie gewerkt bij den klompenmaker Leendert Littel, aldaar. Bekl. was maar zoo, ongevraagd, bij hem aan het werk getrokken. Op een goeden dag kwam get. in de werkplaats en zag bekl. toen bezig. Hij hield hem in dienst, omdat bekl. een goed werkman was. Doch hij dronk te veel sterken drank.

In den voornacht van 12 op 13 Juli hoorde Littel gegil boven. Bekl., die dronken was, had op den zolder, waar de knechts sliepen, Petrus Adrianus Theuns, ook bij get. in dienst, aangevallen. Hij wilde hem wurgen en dreigde hem den strot af te nijpen, als hij hem geen rijksdaalder gaf. Later is bekl. weggeloopen en hij schreeuwde, dat hij den rooden haan zou laten kraaien. Werkelijk heeft hij dan ook brandende lucifers op het beddegoed gegooid, waardoor ernstig gevaar voor het pand, den inboedel en de belendende perceelen ontstond.

Theuns verklaarde, dat bekl. goed werkte doch steeds misbruik maakte van sterken drank. In den bewusten avond vroeg bekl. hem weer om een riks. Get. weigerde eerst doch zei hem later dat hij maar een rijksdaalder uit zijn broekzak moest krijgen. Beklaagde greep hem toen bij de keel en liet eerst los, toen Theuns hem in den duim beet. Daarna begon hij brandende lucifers op het bed te strooien, welke get. en nog een collega uittrapten. Bekl. had geschreeuwd, dat hij den boel in brand zou steken.

Bekl. beweerde, dat hij de lucifers had gebruikt, om licht te hebben, om zich uit te kleeden. Theuns is nog door bekl. bedreigd ook. Deze was hem nl. naar beneden achterna geloopen met een klompenmakersmes en riep, dat hij hem “kapot” zou steken. Get. was bang, dat bekl. dat werkelijk zou doen. Juffrouw Littel had bekl. op den zolder brandende lucifers zien strooien.

Wouter Schaap sliep met Theuns boven. Hij verklaarde, dat er al een vlam van een handbreedte was onstaan, welke hij heeft uitgetrapt. Toen bekl. Theuns bij de keel greep, begon deze te rochelen. Deze get. heeft bekl. niet met een mes gezien; wel heeft hij het dreigen gehoord.

De inspecteur van politie te Sliedrecht, de heer A. Snijders, die een onderzoek op den zolder heeft ingesteld, deelde mede, dat hij op den stroozak van een der ledikanten een verschroeide plek vond. De heer Snijders had ook wel bij geruchte gehoord, gaf hij den officier toe, dat bekl. een matador in het drinken was, zoo ongeveer een 12 borrels in vijf minuten kon verorberen. Hij was de kunstenaar van het dorp op dit gebied.

De Ambtenaar van het O.M. achtte de ten laste gelegde afpersing en poging tot brandstichting wettig en overtuigend bewezen, mitsgaders de bedreiging met doodslag, al stellen de getuigen de zaak ook lichter voor. Hij eischte 8 maanden gevangenisstraf.

Mr. Telders, ambtshalve verdediger, meende dat het delict van art. 317 W.v.S. niet aanwezig is, hoogstens mishandeling. Er was hier geen dwang tot afgifte. Bedreiging met doodslag is ook niet wettig bewezen. Verder riep hij voor bekl. de clementie der Rechtbank in. Bekl. zeide nog, dat hij in 9 maanden geen drank gebruikt had, voor hij te Sliedrecht kwam.”

Uit Nieuwe Gorinchemsche Courant, 11 september 1913